Niemand is goed behalve God?

Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, alleen God. (Lucas 18:19) 

Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God. (Markus 10:18)

Uitleg

Jezus stelt hier een vraag aan de rijke jongeman en daagt hem uit om na te denken over wat hij echt over Jezus zei. Na te denken over: “Is daadwerkelijk alleen God goed? Zo ja, noemde ik dan zojuist een man God?”
Deze manier van denken opent namelijk vele deuren naar de andere feiten waarmee Jezus laat zien dat Hij God moet zijn en niet slechts een profeet: Zijn vergeving van zonden, Zijn oordeel over de wereld, Zijn zondeloosheid, de aanbidding die Hij accepteerde, Zijn eenheid met de Vader.

Jezus stelt een vraag (waarom…?), Hij ontkent niet dat het juist is om Hem goed te noemen.
Jezus zegt bv. in Johannes 10:14: Ik ben de goede Herder.
Dit stelt zijn claim op de godheid op dubbele wijze vast. Ten eerste, door het bovengenoemde criterium, omdat hij zich goed noemt, en dit niet alleen op een algemene manier als ‘een goede herder’ (een van de vele) maar als ‘De goede Herder’
Ten tweede omdat Jezus zich hier niet alleen ‘goed’ noemt, maar hij claimt de titel ‘herder’. Dit is een duidelijke verwijzing naar Psalm 23 en nog belangrijker, Ezechiël 34, waar God zelf de herder van Israël is. Dus met deze uitspraak betrekt Jezus ook nog een andere titel van God op zichzelf.

Wanneer we Jezus’ uitspraken naast elkaar zetten, ligt de conclusie voor de hand: Jezus zegt in Marcus en Lucas dat alleen God goed genoemd mag worden en Hij noemt zichzelf vervolgens de goede Herder in Johannes. Is Jezus dan wel of niet God, volgens zijn eigen definitie van God en van Zichzelf? Was Jezus goed? Uiteraard moet het antwoord ja zijn. Daarom, toen Jezus zei dat alleen God goed is, bevestigde Hij zijn eigen godheid omdat wat Hij deed goed was.

1. Niemand behalve God is goed >
2. Jezus is goed >
3. en daarom is Jezus God!

Ook in andere gesprekken stelt Jezus vaak een wedervraag waarmee Hij uitdaagt om na te denken en de suggestie lijkt te wekken dat de ander op een verkeerd spoor zit. Maar dan blijkt dat Jezus niet ontkent wat er gezegd wordt, Hij geeft er slechts de volle betekenis aan, om zo inzichten te verschaffen.
Een voorbeeld is het gesprek dat Jezus met de Farizeeën had over de Messias. Jezus vraagt hen: “Wiens zoon is de Messias?”, waarop zij antwoorden: “Davids zoon”. Met deze vraag onthult Jezus dat de Farizeeën niet goed begrepen wat de aard is van de Messias. Jezus vervolgt namelijk door te zeggen: “Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen, als hij zegt:  ‘De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb.’ Indien David Hem dus Here noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn? En niemand kon Hem daarop iets antwoorden en evenmin durfde iemand van die dag af Hem meer iets vragen.” (Matteüs 22:41-46)
Jezus citeert hier Psalm 110 en toont hiermee aan de Messias niet slechts een mens is (vers 1) en al voor David bestond. Jezus laat met deze vraag aan de Farizeeën zien dat Hij de Messias is die ouder is dan David en tevens zijn Heer is, ondanks dat Hij ook uit zijn nageslacht komt vanuit zijn menselijkheid. Hij weerlegt de Farizeeën dus in hun gedachte dat de Messias slechts een mens zal zijn en niets meer dan dat.

Conclusie

Jezus ontkent hier niet dat Hij goed is en dat Hij God is maar daagt uit om na te denken over wie Hij werkelijk is.

 Bronnen en informatie
VERDER LEZEN

Reacties zijn gesloten.